Zeven was ik, en keek verbijsterd op van boven mijn Donald Duck.
In een van zijn eeuwige avonturen lijdt hij met zijn neefjes weer eens schipbreuk. Maar dan botst het wrakhout, waarop ze zich in leven trachten te houden, tegen een onbewoond en op geen enkele kaart voorkomend eilandje. Donald grijpt een puntige stok met een lap. Maar op het moment dat hij die in het eiland wil poten, duikt dat woest onder: het bleek een walvis.
“Wie ben ik?” vroeg iets in me.
Nog zo’n voorbeeld. Deze vakantie las ik het boek van Orlando Figes: Natasja’s Dans. Het boek is een fascinerende zoektocht naar Russische identiteit. Die blijkt, na zorgvuldig historisch onderzoek, eerder een daad van de wil, een aanname of een geloof, dan dat die ziel zich in een bestaan in natura mag verheugen. Figes prikt, en het verlangde ontsnapt.
Beide parabels komen van pas in de legende die ik hier vertellen wil over het droomeiland. Dat dromeland heeft namelijk door de tijden heen veel verschillende namen gehad en plaatsen gekend: God, Nederland en Oranje; Ziel, Kerk, Hollandse Identiteit. Theologen, exegeten, filosofen en politici hebben er dikke boeken en harde oneliners aan gewijd.
Bij nadere betrachting - dus wanneer je er bijvoorbeeld een claim in wilt poten – blijkt het eiland een wallevis, dan wel een amalgaam van weer andere stukken drijfzand. Die walvis zal je uitspuwen – op het volgende drijfzand.
Wie ik in wezen ben: ik weet het nog steeds niet. Het is een open vraag: een vraag die mij opent. Ik lijk wel een Hollander, ik lijk wel een Christen. Ik lijk op mijn vader, ik lijk op mijn moeder. Zij vertellen me dat ik trekjes van hun ouders vertoon. Ik ben ook nog in mijn verleden gaan duiken en ontdekte tot mijn verwondering een aantal dominees, een aantal generaties terug. Alsof ik een cirkel tracht te maken door de hoeken van een vierkant af te snijden. Laat mij dus altublieft verder zoeken: al valt het niet mee met onzekerheid te leven.
Het is algemeen wenselijk om paal en perk (wet en kerk) te stellen, algemeen menselijk om namen te geven. Tot onze troost en illusie kan het hele generaties lang duren voordat een dergelijke walvis onderduikt. Zo is ons een vaste rots van ons behoud ingezongen. En door meer en meer drijfzand te storten, kun je je droom van vastigheid verstevigen; alsof waarheid democratisch is.
Neem dat woord “kerk”, waar sommigen van ons NPB’ers met afschuw naar kijken. Het komt van “kuriake”: van de Heer. Ik weet niet of het een HEER, een Dame of een Iets is, of het diepste en mooiste dat ons bezielt. Het woord is van alles gaan betekenen – tot het gebouwtje toe. Zo gaat dat met woorden! Het woord “liturgie” bij voorbeeld, stamt uit de tijd dat de keizer zich verplichtte brood & spelen voor zijn onderdanen te verschaffen: de dienst van de keizer aan het volk. Dat was nog eens een liturgie! Een aantal eeuwen later was het de dienst van God aan de mens (vandaar Gods dienst): het misoffer. In het Oosten geldt die betekenis nog steeds, maar bij ons duidt het op het papieren program of menu van een (gaan we weer) kerkdienst. Nou, en? Waarom zouden we ons taalgebruik laten afhangen van de grote broer? Waarom niet tegemoetkomen aan archetypsche gevoelens van medemensen (dominee, kerk, liturgie). Als koningin Beatrix haar verjaardag naar koninginnendag verplaatst heeft en Jezus de zijne naar Kerst – waarom zouden wij dan wel zo letterlijk willen wezen?
Vrijzinnigheid weet van drijfzand, en erkent en bewondert het verlangen in alle religies. Nietzsche vroeg zich af wat de reden van zijn zoeken was. Zoeken is bij de prijs van dit fantastisch bestaan inbegrepen. Sterker nog: het houdt je gaande, groeiend, spannend: menselijk. Als er dan iets van waarheid zou zijn, dan huist die in de evolutie van dat proces. Heeft de wind een vader? Heeft de tocht een begin, en een einde? Een alfa en een omega?
En of er een stormvrije zône, een droom eiland bestaat: de tijd zal het leren.
Zonder zoeken vind je er niets van, en heb je geen recht van preken.