Cantate Domino 

 
Van 1979/80 via 1994/95 naar september 2022.

   

“Cantate Domino”, heet de liedbundel van de Wereldraad van Kerken: Zing voor de Heer. Toen reeds; nu nog steeds. Er staat en stond veel moois in die bundel. Wij, kasteelbewoners in 1979 - 1980 kwamen regelmatig thuis bij toenmalig Wereldraad secretarisgeneraal Philip Potter en zijn muzikale vrouw Doreen. We luisterden Bob Marley; zongen Chinese, Finse, Argentijnse en Afrikaanse kerkliederen. In mijn bundeltje staan beider handtekeningen.

Onderaan tekende Eberhard Bethge, vriend en biograaf van Dietrich Bonhoeffer (ik heb Bachsonates met hem gespeeld). De fantastische Argentijnse componist Pablo Sosa tekende, en ook Fred Kaan van wie we veel zongen en ik zie daar broeder Wolfgang: van die Taizé liederen. Last but not least: de handtekening van Visser 't Hooft, mede oprichter van de Wereldraad in Amsterdam 1948. 


Bij mij is geloof vooral via muziek binnengekomen. Gospel, Leger des Heils, Bach, Springsteen, Psalmen, Stravinsky, Gregoriaans, Bob Marley, gezangen. Zoals Patrick Fernando zei: “Christianity is rather caught than taught”. Inmiddels ben ik tweeënveertig jaar en zomaar een werkzaam leven verder. December krijg ik pensioen. Mijn verhaal op deze pagina is een soortement theologisch testament want ik realiseer me dat er geen dag is geweest dat ik me niet schatplichtig wist aan de Wereldraad en Bossey. Het bleek een keerpunt van mijn leven.

 

     

 

Op mijn facebookpagina schreef ik toen Karlsruhe dichtbij kwam: “Looking forward! Studied WCC at Bossey 1979 - 1980 and have been ecumenical (and interreligious) ever since. There and then my faith became experience”.


Ik ben gaan ervaren hoe waar dit is. Ik was 23, een van de jongere studenten. We woonden in Château de Bossey en studeerden met zestig mensen uit veertig landen een half jaar in quarantaine. De hele wereld in een notendop, in het scheepje van de oecumene. In Korea werd de presicent vermoord, er waren enorme rellen in ZuidAfrika, Volkswagenstakingen in Brazilië, kruisraketten in Nederland. Bijna iedere dag waren we in de kapel om mee te leven, te bidden en te zingen. Ik heb me nergens zo thuis en betrokken gevoeld als in dat godshuis.

 

 

   Bij Doreen en Phipp Potter thuis; Bob Marley, Saar, Corrien

Boven: het gebouw van de Wereldraad van Kerken in Genève (oude dia!). Daarnaast mijn zuster Marit en ik, we gaan samen de wereldraad binnen. Dan de Jamaicaan Dennis Potter (secretaris-generaal) in het flatje van de Potters in Genève, met Claar en Corrien en Bob Marley. Wat een verschil met het Vaticaan, een half jaartje later. 


Onze cursus begon in oktober. Dus maakten we de winter mee (voor velen de eerste keer sneeuw). Bossey besluit in maart in Rome, toen op uitnodiging van de Paus Johannes Paulus II (met de foto heb ik later heel wat pilsjes verdiend). Door mijn ervaringen in Bossey ben ik van sanyassin (Baghwan / Osho) christen geworden. Zoveel gezongen, zoveel gebeden; zoveel bemind, zovelen ontmoet! Ik was er ondersteboven van werd daar en binnenstebuiten gekeerd. Bij lange na was ik nog niet de theoloog die ik nu ben. Ik beleefde mezelf eerder als muzikant. Ook op straat, in Genève verdiende ik al fluitend geld voor de flessen wijn op Bossey. Paulo Freire gaf les aan de WCC; toen Margie en ik met nog drie clowns in de stad gearresteerd werden, nam hij het voor ons op. Van hem de uitspraak: "There are times we almost loose our optimism". Via Alain Blanchi ben ik tot Jezus bekeerd. Tenslotte Hans Goedeking: na Bossey liep ik als Landesjugendwart drie maanden stage in de toenmalige DDR. Ook daar heb ik nog altijd vrienden. 

 

  Ivo en Colin (Zimbabwe) 

   


Robert Jones speelde de nieuwe liederen uit al die andere windstreken. Hij hemels op het orgel; de Heilige Geest blies een vrolijke noot via mijn fluit mee (Cantate Domino op de standaard zie ik). In medestudent Margie Brown, dominee en beroepsclown vond ik een leermeester. Met haar ben ik (na de DDR) een half jaar door de USA wezen trekken. Ook waren er op Bossey zeven blauwe engelen (vrijwilligers) die alles al even intens meebeleefden. Lief en leed hebben we gedeeld.
Na veertig jaar beleef ik nog altijd goddank vriendschappen. Margie heb ik bezocht.Hier schminkt ze Wim Schot, penningmeester van de Wereldraad, vriend en leidsman tot ik zijn begrafenis mocht doen in Vorden, 2000. Mijn vriend John Marsh (met hem en Daniel Berrigan vanuit Boston demonstraties gehouden bij het Pentagon). Achter hem de bezielende Alain Blanchi. Beiden uit de tijd... 
En dan een beeld van het wachten op station Céligny voor de trein naar Genève. 

 

Margie Brown schminkt Wim Schot 

 John Marsh en Alain Blanchi (American Night) 

 Station Céligny onderweg naar Geneve

 

Vijftien jaar later was ik dominee in Bathmen. De echo van Bossey was luider dan de klap. Ik was inmiddels gaan sparen voor een wereldreis; praatte me via Jaap de Berg en Ton Crijnen de krant (Trouw) in en heb vijftig columns geschreven. Titel: “Vreemde Grond”: “Hoe kan je Gods lied zingen op vreemde grond”, Bob Marley, Boney M. Psalm 137 (juist: Cantate Domino).

 

Gaandeweg was ik gaan beseffen dat er veel was dat ik toen in mijn enthousiasme niet goed gezien had. Dus wilde ik een aantal van mijn Bossey studenten opzoeken in hun eigen kerk en land. Anderhalf jaar ben ik de hele wereld rond aan het reizen geweest. Ik legde onder anderen aan bij eilandbewoners Samuel Adriamidonu (Madagaskar), bij Patrick Fernando (Sri Lanka), en bij Harry Pahetongi (Niue, Pacific). In alle landen die ik bezocht, Rusland, Ethiopë, Uganda, China, India en zo voort bezocht ik kerken, kloosters, tempels. Het verruimde mijn blik en verdiepte mijn geloof. Daarover schreef ik later mijn boek “Ballast en Bagage”. Ik kwam terug in Bathmen en warempel: er werd nog altijd oerhollands gesteggeld over Samen op Weg; de nestgeur werd in theologisch termen vertaald (gelukkig is dat nog zo goed mogelijk gekomen). In de wereldkerk valt zoiets moeilijk uit te leggen. Zo werd ik vrijzinnig - al werd ik er beslist niet minder christen om.

 

Ik wil herbeleven hoe de nieuwe bundel Cantate Domino in Karlsruhe gezongen wordt en die bezieling thuisbrengen. How can we sing the Lord's song - in a strange land?

 

  

 

 

 

Bedankt dat je mijn motivatie gelezen hebt! Op de pagina's die de komende weken volgen, staat een terugverwijzing naar dit voorwoord. Ik schrijf ook voor andere sites, vandaar het volgende, algemener stuk met links naar het groter geheel: 

 Ivo de Jong (1956) is vrijzinnig voorganger in Rotterdam, Schiedam, Woubrugge en Brielle. Tweeënveertig jaar na zijn studie in Bossey gaat naar Karlsruhe voor de 11e Algemene vergadering van de Wereldraad van Kerken. Namens zijn 2000 leden tellend clubje (of toch kerkje? Was NPB) maakt hij deel uit van de Raad van Kerken in Nederland. Werd de Wereldraad in 1948 in Amsterdam opgericht: nu, drie generaties later, keren de kerken samen voor 10 dagen terug naar Europa. We kunnen zo’n boost wel gebruiken: lopen hier de blanke kerkbanken kerken leeg? Elders op de aarde lopen de kerken vol. Die inspiratie wil Ivo graag meemaken en meedelen. Vierduizend deelnemers zijn ingeschreven; 30 van hen komen uit Nederland. Komende dinsdag 30 augustus, eis en stakingen dienende, vertrekken we; vrijdag 9 september keren we terug. Tussen opening en slot probeert Ivo elke dag te schrijven. 

 

Links: 

- Belevenissen in Karlsruhe

Raad van kerken in Nederland 

- Vrijzinnigen Nederland 

- Promotiefilm Karlsruhe (Youtube)

- Château de Bossey (still going strong) 

- Homepage Assembly Karlsruhe

 

 

 

 

 

Patrick toen Patrick, anglican bishop, in Galle (Sri Lanka)

 

 

 

 

 

 


  Harry Pahetongui op de Pacific Night.   

 

 

 

 

 

 

 

 

Mauna  Itaia (Gilbert Islands) achter: Derek McNicol (New Zealand)  Met Derek bij de Antipodes (dwars door de aarde naar vlakbij NL)  

Samuel, met heimwee naar thuis (Madagascar)    

Boven fotoos van toen (1979) en op mijn reis (1995): Patrick in Rome en 15 jaar later in Galle, Sri Lanka; Harry Pahetogui op de Pacific Night, en thuis in Alofi (Niue, 200 km van de Cook Islands); Derek McNicol (New Zealand) achter Maunaa Itaia van de Gilbert Islands; gestorven aan leukemie wegens de franse kernproeven;   en Derek, 15 jaar later op de plek waar je als je gaat graven ongeveer in Nederland terecht komt, werd predikant vanwege die kernproeven; tenslotte Samuel Andriamadonu - zijn vrouw kreeg een tweeling en hij vernam dat pas twee weken later; 15 jaar later was hij mijn gastheer in Antsirabe, Madagaskar. Geen ramen; je ziet waar gekookt wordt. Ik heb warempel nog via de kerk van Bathmen twee koeien voor hem gekocht. 

 

 

 

 

München – Frankfurt – Hamburg - Dresden – Keulen; juli - augustus 2021

Op de laatste dagen van deze Duitslandreis maak ik een balans op.
Dit is wat ik graag doe: reizen – muziek maken – kunst kijken – geschiedenis - schrijven.  
Muziek, daar ging het vorig verhaal (“verweven”) over. Er komt nog een verhaal over “De maan is opgekomen”, het onsterfelijke lied van Matthias Claudius. Ik ben halverwege in het dikke boek over zijn leven. 

Gisteren in het Wallraf-Richartz-museum viel me op dat ik op zoek was naar wat ik al kende. Meteen met de lift naar de derde (1850 - 1930), niet langzaam omhoog via de Middeleeuwen – Renaissance en dan via 2 met de Hollandse meesters, nee, meteen van veel van (ongeveer) nu naar (minder tijd voor) vroeger (vandaag, mijn laatste dag, ga ik naar het Ludwig voor de tegenwoordige tijd).
Boven is een Signac expositie. Pointillisme en zo. Boeit me niet.
Voor de vaste collectie blijken twee zalen ingericht. Meteen tweemaal Liebermann; een zelfportret (ongeduldige, kale en inmiddels bittere man op leeftijd) en het enorme en vrolijke doek dat hij maakte van de bleek in Zweeloo, Drenthe.

Vincent was in mijn vorige artikel onderweg om hem daar te treffen, maar Liebermann was alweer weg (geen mobieltjes bij zich). Kort daarna schilderde Vincent in Nuenen zijn wever. Vanuit zijn raam zie je, en dat kan haast geen toeval zijn, de bleek van Zweeloo met een van Liebermanns wasvrouwen.
Ik was naar München gegaan om die wever te zien; aan het einde van mijn kunstreis sta ik, verrassing, voor de bleek van Zweeloo.
De Vincent in München, de Liebermann in Keulen: ze verbeelden het aards paradijs. Meditatieve concentratie bij wassen en weven; mensen die bezig zijn bezig met hun eigen leven Schilders zien daarvan de schoonheid in en leggen vast, wat voorbijgaat.


Ongeveer dus wat ik nu doe. 
Een zaal verder: de brug bij Arles. Dat is de periode dat Vincent uit de donkerte naar het licht reisde. Lang geleden fietste ik Van Gogh achterna; zat ik in dat café, liep ik in de inrichting, in het park, en – bij die ophaalbrug. Ik fantaseerde bruggenbouwer te worden. Primo Levi laat ergens een architect vertellen dat een brug het omgekeerde van een grens is.
Ik herkende me in Vincent en in Liebermann en ging beneden koffiedrinken; haalde adem en toog naar de tweede. Op zoek naar Rembrandt.
Ook bij Rembrandt heb ik het gevoel dat ik thuiskom en voel ik dat ik Nederlander ben. Altijd een beetje trots. Spanjaarden zullen dat hebben bij Goya, katholieken op de eerste verdieping met al die Maria’s, Fransen met die rococo waar ik snel aan voorbijga. Want iets in mij herkent zich in Rembrandt. Veel van hem gezien en herkend deze maand.
Verder op twee was een zaal ingericht met etsen en tekeningen van “vrouwen met de broek aan”. Judith met het hoofd van Holofernes, Delilah die Samson zijn haar afsnijdt, Salome met de kop van Johannes. Natuurlijk ook Hercules die zich onderdanig maakte door verliefd te worden en Aristoteles die hetzelfde overkwam. Waarschuwingen aan de mannen van toen: “Kraait de hen en zwijgt de haan, dan is er in huis iets mis gegaan.” Seksisme op zijn barst. Met een vloek en een zucht ga ik Maria’s kijken en het Keulse verhaal van Ursula met haar duizend maagden. Per slot logeer ik naast de kerk op het plein dat haar naam draagt. Wederom: geen spoor van herkenning. Als ik de volgende dag de kerk binnenstap, lees ik meteen al een spoiler: “Deze kerk is in de 5e eeuw gebouwd op de plek van een Romeins kerkhof. De legende vertelde van 11 martelaren; volksvroomheid heeft hun aantal verduizendvoudigd” (einde citaat). En overigens is het een prachtige kerk. Binnen een door Grünewald geïnspireerde lijdende Jezus. Om hem heen honderd getuigenissen van hen die tijdens de Nazi waanzin geëxecuteerd zijn.
Op de terugweg van het museum ga toch maar De Dom in, koop een boekje over de drie koningen - van wie volgens het geloof van de 11e eeuw de relieken zich hier bevinden. Er omheen is deze kerk gebouwd. Hij moest de grootste van de wereld worden. Iedere Duitse vorst wilde zich bij de drie in Keulen voegen en met hen op een doek (selfie en persfoto van toen).
De rij wachtenden (immers covid controle vooraf) is door de motregen geslonken.


Ook ik ben de drie wijzen schatplichtig; vaak over hun geschenken gepreekt. Ik zet me neer in een kerkbank en lees het boek over kerk en koningen. Van heel ver af (“covid meneer, u begrijpt”) kan ik de reliekschrijn aanschouwen. Overal om me heen glas in lood, beeldenseries, een santenkraam van vorstelijk gedoe. De op hol geslagen fantasie kan me niet bekoren; ik herken me wederom niet in alle nationalisme, pracht en praal waartoe het verhaal geleid heeft. Alleen die trappen van zo’n Dom al en de hoogte van de torens. Een les dat je in je leven tegen bepaalde dingen moet opzien.
Nu had ik vernomen dat “die Schwebende” van Ernst Barlach zich in de Dom zou bevinden.
Treffende plek voor dit ongelooflijke Mahnmal, deze kerk die zo verwoest werd in de oorlog.
Een mevrouw achter de kassa legt me behulpzaam uit dat ik daarvoor naar de Antoniter Kirche moet gaan.
Jammer, die staat in de buurt van het museum van net. Mijn voeten doen zeer, het regent, ik raak al snel de weg kwijt en kom in een overvolle winkelstraat terecht. Hier? In deze chaos van reclame en koopzucht?
Maar hier is het wel. Ik treed binnen. Gratis toegang.
Binnen is het kaal. En stil. Ik herken een protestante kerk als ik er een zie.
Vooraan neem ik plaats; recht tegenover de Zwevende. Je kunt er kaarsen branden.


Misschien is het mooiste dat ik deze reis heb gezien de zittende vrouw van Picasso van het museum in Düsseldorf. Een kopie hangt boven mijn bed.

Barlach is niet mooi; Barlach is echt. Hij sprak tot me vanaf mijn 24e. Na mijn studie bij de wereldraad van kerken mocht ik op stage in de toenmalige DDR, Ik kwam om te beginnen in Magdeburg terecht. In de kerk zag ik zijn oorlogsmonument: Een “Mahnmal”.
Dit woord vertalen is lastig. Denk aan het verschil tussen "herdenken" en "gedenken".
Barlach was na de eerste wereldoorlog Duitslands meest gevraagde beeldhouwer. Hij ontwierp meerdere monumenten die de verschrikkingen van de oorlog moesten gedenken en deed dat met het erkennen van treurende vrouwen, vaderloze kinderen, armoede, honger, gehandicapten, verderf.
Barlach werkte soms samen met kunstenaar en arts Käthe Kollwitz. Zij verloor haar zoon op het slagveld en heeft evenzo aangrijpende oorlogsbeelden gemaakt. De zwevende engel heeft haar gezicht gekregen.
Het monument in de kerk van Magdeburg laat verslagenheid zien. Het was, vertelde dominee Buchenau me, pas in de zestiger jaren terug geplaatst: mensen vonden het te erg. Ze willen niet met het verleden geconfronteerd worden. In de dertiger jaren was de Magdeburger prediker Martin die zich opwond over het beeld van de jood (..?) Barlach: "Verslagenheid? We zijn niet verslagen! We zijn verraden door het internationale jodendom!" Het beeld moest weg; eerst in 1930, en dus in 1950 nogmaals. Dit verwijderd worden is Barlach zijn hele leven en dus ook postuum overkomen.
Het werd ook het lot van de zwevende engel.

Ik ga twee weken terug.
Hartje Hamburg op het raadhuisplein staat een blok beton van 21 meter hoogte. Het oorlogsmonument van Ernst Barlach. Er stond, en tegenwoordig staat er weer, een treurende vrouw met vaderloos kind op. Op de achterkant de tekst: "Vierzig Tausend Söhne der Stadt ließen ihr Leben für euch 1914-1918". Die woorden “Voor jullie” waren Barlach een doorn in het oog, maar zonder dit in de gemeenteraad besloten compromis ging het niet.
Het beeld stond een aantal jaren recht overeind, totdat de Nationaal Socialisten de macht grepen. Treuren was volgens hen niet de correcte manier om de eerste wereldoorlog te gedenken: dat zou juist trots, woede en mannelijkheid moeten worden.
Barlachs beeld werd vervangen door een opstijgende adelaar.
Overal in het Duitstand van die dagen werden monumenten van Barlach en Kollwitz tot ontaarde kunst verklaard. Datzelfde overkwam iedere Joodse kunstenaar: Max Liebermann – tot dan toe voorzitter van de Duitse kunstraad; zijn huis aan de Brandenburger Tor, zijn villa aan de Wannsee om de hoek van de plek waar besloten werd tot de moord op de joden. Barlach heeft de vernietiging van zijn kunstwerken niet meer meegemaakt; hij stierf voor de oorlog. Liebermann stierf diep bezorgd in 1936. Zijn vrouw en dochter pleegden zelfmoord, vlak voordat ze werden opgepakt voor transport.

Nu zijn Barlach, Landmann en Liebermann gerehabiliteerd. Het Hamburger monument is een plek geworden als bij ons het monument op de dam. Käthe Kollwitz heeft datzelfde monument in Berlijn ontworpen. Je wordt er stil van. 


Ik ga een week terug; ik ben in Dresden en ben onderweg van kamer naar museum. Het Zwinger is om de hoek, kwartier lopen. Onmiddellijk als ik linksaf sla, stuit ik op een plaquette.


Dit lees ik: “De vuren van Tirannie branden /de vuren van de vrijheid lichten op” en dan: “Op deze plaats verbrandden de fascistische barbaren aan het begin van de duisterste periode van de Duitse geschiedenis op 8 maart 1933 die creaties van de menselijke geest uit de wereldliteratuur die ons juist vooruit hadden kunnen helpen, die waarheid, vrijheid, menselijkheid en vrede dienden”. Ik ga er tegenover staan en zoek in mijn telefoon. Ik vind deze foto.
De geschiedenis ligt hier inderdaad op straat. In 1933 lagen de boeken hier te branden. Op de site van de Dresdener Nachrichten vind ik het verhaal bij de foto. Het was 8 maart 1933. De maanden tevoren was een iijst opgesteld met verderfelijke boeken. Daar stonden alles wat links, joods of buitenlands was op. Oogkleppen werden verplicht.
Hier sta ik nu.


Loop je in Dresden dan valt de zwarte onderzijde van de stenen op. In de nacht van 13 februari 1945 is de binnenstad door 1500 vliegtuigen gebombardeerd. Doel was de Duitse burgers te ontmoedigen, en om indruk te maken op de Russen.
Het was een oorlogsmisdaad. Dertigduizend mensen zijn verbrand.

De stad was totaal vernietigd.
Daarna kwam de stad onder bestuur van de Russen.
Het oorlogsverhaal kantelde. Aan deze zijde van de muur waren niet de Duitsers, neen, het bleken de fascisten te zijn geweest die het vooral op de communisten begrepen hadden. Ook nu weer overheerste de censuur. En werd de geschiedenis herschreven.

Wanneer ik als Nederlander haast struikel over de stolpersteine en plaquettes en beelden, hoeveel temeer dan de Duitsers? Door het bewust worden van de geschiedenis en hun eigen rol daarin hebben Duitsers zichzelf bekeerd.  

Karin is mijn oudste vriendin. Zij was dertien, ik twaalf. Mijn opa Jan Snoek en zijn vrouw tante Hilde brachten ons een briefje met een adres dat moeder van Karin via het portierraampje naar binnen geschoven had. Tante Hilde was Oost-Duitse; misbruikt en gevlucht voor de Russen, huishoudster bij Opa toen mijn oma Christine stierf.
Ieder jaar hielden ze een korte vakantie in deze buurt, bij Dresden.


Zodoende zijn Karin en ik gaan schrijven. Zij was daarin trouwer en netter en vormelijker dan ik.
Pas nu weten we dat al onze brieven door de Stasi’s gelezen werden. Nu ja - zij wist het al, vandaar zo netjes: ze wilde geen gedoe.
Toen hun dochter Claudia met hazenlip geboren werd, vroeg ze me om medicijnen uit het Westen. De zending slaagde. Karin en Manfred zijn me eeuwig dankbaar, voor mij was het een kleine moeite geweest. 
Ik ben, tot de muur viel, twee keer hier geweest. En elke keer, vertelde Karin gisteren, zijn we afgeluisterd door de Stasi: ze hebben hun archieven gelezen: 1980, 1984. Het was hun zwager "en je begrijpt, we hebben geen contact meer". 
In 2003 waren ze bij mij in Bathmen, in alle vrijheid.
En nu ben ik dus weer hier; ik verwachtte er niet al te veel van, eigenlijk. Maar wat hebben ze me verrast. 

Een wandeling om het huis: Kruiden, groenten, bloemen, kippen, konijnen, fruitbomen. Bijna alles wat we eten en drinken komt uit de eigen tuin. Heb ik last van mijn voeten? Karin heeft er een werkend zalfje voor gemaakt van Beinwell (smeerwortel). We eten Gurkenmatsche ("alles van eigen erf"). Nooit van gehoord, maar het smaakt heerlijk en is beslist voedzaam. Karin bestiert de plaatselijke bloemisterij aan huis; ze zijn niet rijk, maar daarentegen volledig autarkisch (zelfredzaam). 
Gisteravond tot laat doorgepraat over onze levens.
Ze heeft haar gehele leven hier gewoond. Tegenwoordig woont haar dochter Sandra (36) in de woning waar ik veertig jaar eerder haar ouders ontmoette, met haar man en zoons Emil (11) en Oscar (4). Politiek is de familie zeer bewust bij Die Linke. Ze zijn begripvol maar woedend over Pegida. Dochter Claudia heb ik gisteravond gebeld; zij op weg naar München, naar het joods museum en naar Dachau.

Ze zijn hier heel bewust met de geschiedenis en met de toekomst bezig. Daar had ik niet op gerekend.
Terwijl ik dit schreef – in de trein naar Düsseldorf – kreeg ik een WhatsApp bericht van Claudia Berndt, dochter van Karin en Manfred bij wie ik eerder logeerde. Claudia heeft net op mijn aanraden de dagboeken van Etty Hillesum gekocht, in concentratiekamp van Dachau. Ik stuur haar meteen de foto’s op die je hier ziet.
Wat kun je daarvan zeggen? Dat het nooit ophoudt?
Ik blijk deze reis met Ludwig Landmann bezig, met Liebermann, met Dresden. Met antisemitisme.
Met Duitsland en wat een geweldig gastvrij land het geworden is. Juist door te erkennen. Door boeken te lezen. Door zelfanalyse, en erkenning. 


Eerst nog eens drie haltes terug: Frankfurt.
Ik was daar drie jaar geleden; toen ook genoot ik de musea, maar er was nog een en “iets” blijven liggen. Ook daar was ik via een plaquette op een geschiedenis gestuit.
De joodse burgemeester Ludwig Landmann. In 1933 afgezet door de Nazi’s, en gestorven in de onderduik in Voorburg, 5 mei 1945. Dat stond er. Verder was toen niet veel over hem te vinden. Er was een straat naar hem vernoemd. Ik vond het graf waarop stond dat hij tien jaar geleden met zijn Nederlandse vrouw hier was herbegraven.
Nu lees ik, dat in het stadhuis de grote vergaderzaal naar hem genoemd is. Er zou een levensgroot portret hangen en er was een boek over de grote man verschenen. Ik kon het kopen in onder meer het Joods museum.
Brug over linksaf is het Joods museum, in de voormalige woning van de Rotschilds. Zij kwamen namelijk uit en werden rijk in Frankfurt. Ik spreek met mezelf af dat ik alleen voor het boek kom. Maar dat lukt niet. Het museum is te indrukwekkend. Ik schuifel het helemaal door en blijf verbijsterd over zoveel antisemitisme.


Maar toch en ook: er is nu nog een springlevende joodse gemeenschap in de stad. ik kijk naar een fraai opgenomen videoconferentie met vijf Frankfurter rabbijnen (waarvan een vrouw). Je kunt uit twintig vragen kiezen. Ik doe “wat is uw favoriete plek in Frankfurt”, “hoe staat u tegenover homoseksualiteit”. Het is een interessante jukebox. Meisje achter me doet gender, meneer voor me vraagt naar verhouding christendom. Pas twee uren later wandel ik met het boek onder de arm naar de Nizza (weide aan de Main). 
De beste burgemeester die Frankfurt gehad heeft; hij zorgde ervoor dat Frankfurt handelsstad werd, wist van het belang van een goede infrastructuur, begon een revolutionnair projekt voor sociale woningbouw, opende het vliegveld en stierf tenslotte van de honger op 5 mei 1945 (..).  Hij werd begraven in Voorburg.

Wat deze stad niet al beleefd heeft, tart elke beschrijving. Anne Frank is hier geboren en moest vluchten met haar familie. Martin Buber is net op tijd ontkomen.
Ongelooflijk maar voorstelbaar dat ze aanvankelijk liever, met behulp van de Frankfurter groten uit het verleden (Heine, Goethe) vooruit willen kijken. Ik maak een rondvaart over de Main en hoor de namen van grote bedrijven, we varen langs det huis waar Goethe Marianne von Willemer ontmoette, later fiets ik voor de aardigheid van die plek naar de ginkgo boom waarvan Goethe het blad plukte voor zijn mooie gedicht. De gids wijst op de eerste kerkgemeente die met Luther meegegaan is. In de Oosthaven vermeldt de gids vermeld dat deze 100 jaar geleden ontworpen en gebouwd is om Frankfurt weer terug te brengen in de vaart der volkeren en dat het door dat vermetele plan gelukt is.

De man die daarvoor verantwoordelijk geweest is, moet toch echt Ludwig Landmann geweest zijn.

Daarnet ben ik net als gisteren het gemeentehuis in gegaan in de hoop een foto te kunnen maken van het schilderij van Landmann en de plaquette van de zaal die twee jaren geleden naar hem genoemd is. Drie jaar terug viel het niet mee om ook maar iets van hem te vinden; nu lijkt hij er weer in en wil de stad weer trots op hem zijn.


Vanmorgen wandelde ik de wandeling die Ludwig Landmann veertien jaar lang, elke dag weer, twee keer wandelde - van zijn huis over de IJzeren brug naar het Römer.
Die brug! Het is een brug vol verliefde slotjes geworden. Midden op de brug zie ik drie Pakistani (dacht ik) in “Sulwar and Kommies”. Toen ik in 1995 in Pakistan was, heb ik in Karachi ook zo’n setje gekocht, en het gedragen tot het echt niet meer ging. Lichte stof, precies gemaakt voor klamme dagen. Een lange pyjamajas, een wijde broek.
Ik loop ze voorbij, maar draai me om en vroeg waar ze de sulwaar & kommisch gekocht hadden, hier in Frankfurt?
Ze begrepen me niet en reageerden zelfs wat vijandig. De jongste: “Wat vindt u er dan zo komisch aan!?” Het bleken Afghanen, en daar heet deze kleding anders... Vandaag vieren ze het offerfeest (“Barzhai?”) en het kwam tot een prachtgesprek over Gilgit, de grensplaats waar ik was in 1995 alweer, de tulbanden (“Jaaa!”), de gastvrijheid, het eten, de barre bustochten. Als vrienden zijn we uit elkaar gegaan, zij wilden ook foto’s van mij, ik van hen.
En dat op de brug die burgermeester Landmann altijd liep. Verdomd: hij zou trots op ons geweest zijn, deze verlichte joodse man, die zich zo heeft ingezet voor zijn Frankfurt. Pas op de derde dag kom ik de Römer binnen, en heb de plaquette en het levensgroot portret van Landmann gefotografeerd.

Maar: “Der Schwebende”, van Ernst Barlach, uit 1927.
In zijn biografie vertelt hij het verhaal dat hij als jochie in het gras ligt te dagdromen. Hij merkt een schaduw, hij hoort geluid: een zeppelin zweefde boven zijn jongenslichaam. Overweldigende beleving.
Ik voel de woorden uit Genesis: “De vogel van god zweefde over het water.” Later zoekt die vogel als Noachs duif een landingsplaats, net als later de duif, wanneer Jezus boven water komt. De engel zoekt een plaats voor vrede. Ook denk ik aan Jona (zijn naam betekent duif) die vlucht en op zee overweldigd wordt door een boos geweten, om vervolgens opgeslokt te worden door een zeppelinvis. De zwevende van Barlach is geen softie. 


Ook denk ik aan de engel, die Maria overvleugelt en zwanger maakt.
Barlach hield er niet van zijn eigen werk van commentaar te voorzien. Ik schrijf wat ik al jaren denk. In de boekenwinkel van het Ludwig vind ik vandaag een biografie over Barlach uit 2019. Ik laat hem inpakken zonder naar de prijs te vragen. Ook deze inspiratie waait nog wel even verder.

De engel is heeft haar ogen geloken. Ze lijkt tegelijk kwetsbaar en onstuitbaar en gaat ons net boven ons hoofd. Wezen tussen hemel en aarde – tussen tijd en eeuwigheid – brug? Verbindster, bruggen bouwn, vrede vinden? Dat had ze gewild.
Misschien symboliseert het beeld het goddelijke verdriet over en haar onmacht tijdens oorlog. Het lijden van de stervende Jezus om wat wij mensen elkaar aandoen in onze principiële onnozele wreedheid. Barlach zal dat verdriet in Kollwitz herkend hebben. Het was ook immers overal.

In Dresden zag ik een zaal met 46 zwart-wit geschilderde portretten van beroemde mannen. Volgens de folder blijk ik niet de eerste die vrouwen in  deze zaal miste. Kunstenaar Gerhard Richter heeft zich intens met de oorlog beziggehouden. Hij stelde deze mannen voor (componisten, schrijvers, uitvinders, velen joods, ik herken Kafka, Einstein en Barlach) als vaderfiguren. Die ontbraken na iedere oorlog in Duitsland.

Het oorspronkelijke beeld dat in de dom van Güstrow zweefde is door de Nazi’s verwijderd en tot ontwortelde kunst verklaard. Waarna het brons is omgesmolten en voor de oorlogsindustrie gebruikt.
Maar zie. Er zijn drie nieuwe uit gegoten. Een van Barlachs bewonderaars heeft de gipsen mal verborgen onder zand en heide. Een hangt wederom in Güstrow, niet ver van Barlachs atelier (nu museum); een in Munster, waar ik 2012 een schitterende overzichtstentoonstelling van hem bezocht. De eerste hangt, nee: zweeft in de Antoniterkerk. Aan de muur een crucifix, eveneens van Barlach en zijn houten Christus zit in een houten stoel er tegenover. Ook deze lijkt verblind, gewond en kwetsbaar. Maar ook geduldig, en eeuwig. Ik brand een kaars en denk aan de bootvluchtelingen, het klimaat, mijn kinderen en mijn kerken.
In deze beelden hoor ik de stem van mijn geweten. God inderdaad.

Vroeger gingen de vorsten naar de Keulse Dom om zich trots in de rij van de koningen te scharen. Sinds de tweede wereldoorlog zijn Willy Brandt en Helmut Schmidt niet naar de Dom, maar naar Barlach gegaan. Ook de eveneens in de DDR geboren Angela (..) Merkel, domineesdochter, kent en erkent Barlach. Voor hen geen oppermachtige nationale God meer, maar kwetsbaarheid, openheid, en intenationaliteit. De predikanten van deze geloofsgemeenschap waren lid van de Bekennende Kirche (Bonhoeffer, Barth). Dit was de kerk van het politiek avondgebed (Dorothee Sölle, Fulbert Steffensli). 

Ik ben er vanmiddag opnieuw gaan zitten met mijn nieuwe boek.
Elke avond is er een 10 minuten gebedsdienst. Bij binnenkomst beieren de klokken, tijdens het Onze Vader opnieuw. Voordat ik naar buiten ging, de drukke wereld en winkelstraat weer in, heb ik een buiging gemaakt voor de zwevende.
Wat een prachtige stad, wat een mooie mensen; wat een talen, verschillen, diversiteit. Wat een land, Duitsland. Vorige zomer in Berlijn keek ik al mijn ogen uit. Deze reis beleefde ik Munchen, Frankfurt, Hamburg, Dresden, Dusseldorf en Keulen. Het is die veelkleurigheid, die erkenning: daar deden Barlach, Landmann en Liebermann het voor. Daarvoor liep Landmann over de brug. 

Ik ging van de wevende naar de zwevende.
Je zou gaan geloven dat er een patroon in zit.

 

“Ginkyo”, noemde meneer De Haas hem. En mijn eigenwijze leraar biologie had gelijk, ook al heeft hij het van een foute democratie verloren: De “Y” in de fonetisch geschreven naam (gin – zilver, kyo – abrikoos) is door de Engelbert Kaempfer, rond 1700 de importeur voor Europa, per ongeluk geschreven als een “G”. Dat wist Gerard Horreüs de Haas. Mijn eerste uur biologie was 1969. Wij, de 13-jarigen, zaten er binnen klaar voor. Een tanige man in een corduroybroek kwam het lokaal in en nodigde ons uit om naar buiten te komen. Daar zagen we Hem. “Een Chinees Japanse kloosterboom,”, legde meneer De Haas uit: “staat meestal alleen, net als een monnik. Kijk naar het blad, er is er geen blad als dat van de Ginkyo. Biloba; tweelobbig. Geen naaldboom, geen loofboom. De oudst overlevende boom op aarde. Bloeide al tijdens de dinosauriërs, 250 miljoen jaar geleden. Kijk, de boom is het bewijs dat als je eenzaam bent, je mooi, oud en sterk kunt blijven”.    

Het was zijn laatste jaar als leraar; mijn eerste als leerling op het Gymnasium Celeanum. Ik kwam uit Nunspeet, de rest van de klas van dichterbij. Zij kenden elkaar. Ik was te jong en was inderdaad eenzaam, zonder daar de woorden voor te kennen. Dat “eenzaam en sterk” begreep ik toen dus nog niet. Het symbool drong later tot me door. Toen was De Haas al overleden (1988, hij is 85 geworden) en werd ik dominee, net als De Haas zijn al even flamboyante vader Gerardus. Ook dat drong pas later tot mij door, toen ik boeken van de Zwolse dominee ging lezen. Zijn zoon, mijn leraar, had vaders charisma en een onweerstaanbare zendingsdrang.

 

De Ginkgo heeft een boodschap.

Sommige gebeurtenissen in je leven komen binnen als zaad, en komen pas veel later tot begrip en tot wasdom. Dus op de laatste dag van augustus parkeerde ik mijn auto voor mijn oude school en bracht ik een bezoek aan de oude boom. Hij stond voor het muzieklokaal en een verdieping hoger voor biologie. Mijn lievelingsvakken. Ik droomde vaak weg, en keek vaak naar buiten. De foto app ik naar mijn partner Sandra (de Haas, maar geen familie). Zij antwoordt dat het deze dag de verjaardag van Goethe is. De Gingko was zijn lievelingsboom. Hij heeft honderden gekweekt en geplant en was net zo’n (levens)versierder als zijn grootste fan, Boudewijn Buch.

Goethe schreef, geïnspireerd door de wonderboom, in 1815 een liefdeslied voor de 30 jaar jongere Marianne von Willemer:  

Gin(k)go biloba

Dieses Baums Blatt, der von Osten

Meinem Garten anvertraut,

Gibt geheimen Sinn zu kosten,

Wie's den Wissenden erbaut.

 

Ist es ein lebendig Wesen,

Das sich in sich selbst getrennt?

Sind es zwei, die sich erlesen,

Dasz man sie als Eines kennt?

 

Solche Frage zu erwidern,

Fand ich wohl den rechten Sinn:

Fühlst du nicht an meinen Liedern,

Dasz ich Eins und doppelt bin?

 

Goethe, de man met de twee zielen in zijn borst, met zijn gespleten karakter identificeerde zich met de bi-loba en zocht dikwijls in mooie vrouwen zijn complement of contrapunt. De boom waar Goethe het blad van geplukt had stond in Heidelberg (die staat daar nu niet meer). In de Goethestad Weimar wemelt het tegenwoordig van de Ginkgo’s en Ginkgowinkels. Dit is een van hen die Goethe nog geplant heeft.

 

Ergens herinnerde ik me, dat de oudste Ginkgo van Europa in Utrecht moest staan, in de oude Hortus. Maar die blijkt tot 2022 gesloten te zijn. Een telefoontje echter opende de poort.

Deze boom is als zaad geïmporteerd rond 1724 door Engelbert Kaempfer (of Kämpfer)(de man van de schrijffout). Hij deed dat in dienst van de VOC. Zo kwam de boom bij Goethe terecht, en bij Darwin, die de boom als een levend fossiel bewonderde. En de boom is een overlever. Beroemd is de Hiroshima Ginkgo. Zelfs nadat een atoombom Hiroshima trof, groeiden er na enkele weken weer bladeren aan de lokale ginkgo-bomen.

De bomen kunnen duizenden jaren oud worden. Ze blijken een verjonging gen in hun DNA te hebben. Vandaar dat zowel zaad als bladeren gebruikt wordt in medicijnen. Ze sterven van de bliksem of van droogte; niet van ouderdom.

In mijn werk als predikant kom ik steeds meer oudere mensen tegen (daar blijf je jong bij!). In Rotterdam Zuid heb ik gespreksgroepen voor mensen boven de 85.

Deze mensen hebben alles overleefd waar ik tegenop zie: sterven, oorlog, ziekten, eenzaamheid, corona, handicaps. En zie: ze blijken over een onvoorstelbare veerkracht te beschikken. “Dat geheim”, vertelt iemand, “ligt in mijn jeugd verscholen: Een meester of juf die mij gezien heeft. Daar groei je van”.

Dat was vijfentachtig jaar geleden en het verhaal komt eruit of het gisteren gebeurd was. Ik vraag de groep naar verhalen over leerkrachten en herinnerend worden er jong en ondeugend van. Mijn eigenwijze leraar De Haas had alweer gelijk.

 

Het werd een boom van een verhaal. 

 

Tot mijn zesde woonden we in Leeuwarden. Er hingen twee schilderijen aan de muur van de Couperinstraat: de bloeiende perzikboom van Vincent van Gogh, en een rode danseres van Ruud Bartlema; het eerste schilderij dat Ruud ooit verkocht heeft, hij was toen 18. 
Ruud is de oudste zoon van dominee Walle Bartlema, een huisvriend van mijn ouders, hij heeft mij ooit gedoopt. Zijn zoon Ruud werd eveneens predikant – maar toch vooral schilder. Toen ik 24 was en niet precies wist wat ik verder moest met mijn theologiestudie, logeerde ik bij hem – in de pastorie van Nuenen. Misschien is het wel zo gekomen. Wie weet?
Nog weer twintig jaar later was mijn vriendin Christien daar de dominee. Ik heb drie keer in Nuenen gepreekt als ik kwam logeren; in de pastorie waar Dorus, Vincents vader, plotseling overleed in 1885.
Vincent was koppig en bevlogen. Er is in de pastorie veel ruzie en maar ook veel veel moois gemaakt. Vincent had een atelier bij de koster, maar schilderde ook vanuit het washok. Van daaruit kon je de oude toren van de Clemenskerk zien, de toren die in 1885 tegen de vlakte ging, op het kerkhof waar zijn vader in datzelfde jaar begraven werd. Vincent heeft die tuin en de toren dertig keer geportretteerd.
Het doek dat veel voor mij is gaan betekenen heeft hij daar in 1884 gemaakt; vanuit het washok van de pastorie. Toen ik er logeerde was het fietsenstalling. Er valt geen toren meer te zien en bomen en bebouwing staan een verder uitzicht in de weg.

  

Vincent kwam in 1883 terug naar Nuenen vanuit Zweelo in Drenthe. Hij was daar op aantaden van broer Theo naar toe gegaan om Max Liebermann te ontmoeten. Hij mste hem op een week. In de Alte Pinakothek hangen ze tegenwoordig nog geen 20 meter van elkaar; Vincents wever, en de geitenvrouw van Liebermann. Het Liebermann museum aan de Wansee benadrukt met expositie de verwantschap tussen beide. Van Gogh en Liebermann schilderden en tekenden boeren en boerinnen, armoede, wevers en landschappen. De vrouw die je uit Vincents venster ziet, kende hij van het doek van Max Liebermann. 


Ik schrijf dit zaterdag 17 juli 2021 in München. Ben dezer dagen tweemaal in het museum geweest en heb beide doeken tot in de scheurtjes bewonderd. Wat blijft het heerlijk om zo dichtbij vrienden te kunnen komen! Ik lees hier ook een verhaal van Frank Wedekind over Liebermann. Die  kwam regelmatig naar München en was inmiddels beroemd. Eens dineerde hij met een hoge militair en een plaatselijk politicus in het chique café Luitpold. Beide hoge heren kenden Liebermann van faam, maar hadden zich nog nimmer verwaardigd zich voor zijn werk te interesseren. “Interessant, wat verft u zoal?” “Wat me maar voor ogen komt; geiten, boeren, feesten, weeskinderen..”.
Komt de kelnerin naar de groep toe en vertelt dat ze de heren had horen spreken over ene Liebermann: “Ach er is ook in Berlijn een schilder die zo heet, en o wat zou ik die man graag bedanken, is een van de heren wellicht familie?” Waarop Liebermann gaat staan en een buiging voor haar maakt. “Jesses Na!” kraait ze het uit: “k heb zoveel prachtige platen van u gezien in allerlei tijdschriften! En nu staat u in het echt voor me!”
De hoge heren zijn hoogst verbouwereerd dat zij hem, de Berlijner schilder wel kent, maar hen, die zoveel voor de stad hebben betekent nog geen blik waardig keurt.

In ditzelfde museum, en dat wist ik niet, hangt ook het ingetogen schilderij van de opgestane Jezus, een late Rembrandt. Zowel de Vincent als Rembrandt zijn door hem geïnspireerd geweest. Over de joodse Liebermann en zijn fascinatie voor de joodse Jezus heb ik al eens gpreekt en gescheven: klik voor het verhaal.  Zo komt alles wonderlijk samen; losse draden tot een groot verhaal verweven. Merkwaardig, toch. Soms ga je twijfelen aan je ongeloof. Soms lijkt er een patroon in je leven te zitten.

 


Want in wezen was dit de reden dat ik naar München kwam. Mijn weg loopt alweer een paar maanden parallel aan Vincents verhaal. 
Het begint met het terugvinden van het lied “God als wever”. De tekst is van Marjorie Dobson, een collega Martin Roos had mij verzocht de tekst te vertalen voor zijn afscheidsdienst, vijftien jaar geleden. Het werd toen gezongen op de melodie van “eens als de bazuinen klinken”.
Ik was blij voor Martin omdat hij het mooi vond. Zelf had ik er vraagtekens bij. Het deed mij te veel denken aan dat gedicht van voetsporen op het zand, je weet wel. En dat “we tegen de achterkant van een borduurwerk aankijken”. Ik vond dat allemaal wat te makkelijk, voorbarige antwoorden op essentiële vragen. Misschien ben ik ongeloviger dan dat. “Het gevaarlijkste voor een moeilijk vraag is een makkelijk antwoord”, zie mijn rockvriend Herke Tichelaar, elke keer als we het nummer “Easy Answers (let them rain down on me)” speelden. Het was een anti-gospel en geloofsbelijdenis in één.

Mijn vriend en componist Andries vroeg me een maand geleden waarom ik nooit meer teksten schreef. Ik stuurde hem de tekst van de wever en nog geen week daarna kreeg ik per kerende post een prachtige melodie. De melodieën van Andries maken dat ik mijn eigen teksten beter ga begrijpen; dit is alweer de tiende keer geloof ik? Ik ging beter naar de tekst kijken en heb geprobeerd hem bij mijn tijd te brengen, dichter bij nu. Het is een soortement van blues, hij swingt, er gebeurt veel en er wordt nog altijd aan geschaafd, zowel door Andries, maar vooral door mij. Helemaal leuk gaat het worden als Herke en Koop van mijn oude band Voiz (en Bonnie & de Boersmaas) samen met mij en Andries de studio in duiken. Meer nieuws volgt. 

 God als wever! Vanaf juni ben ik er over gaan schrijven, denken zingen en preken. Over mantels (de profetenmantel van Elia – het schilderij van Dierickx Bouts; het aanraken van de slip van de mantel van Jezus; de wondermantel van Jozef. Er wordt veel over weven gedacht in de bijbel (psalm 139, de zaligsprekingen) en in het liedboek staan er prachtige liederen over. Neem “De wereld is van hem vervuld, die het kennen gaat te boven (lied 825, 86 in de vorige bundel) en dan het vijfde couplet: “Ja, Hij is elk van ons nabij/ hoe hemelhoog verheven/ in Hem bestaan, bewegen wij/ in Hem is heel ons leven/ Dat heeft Hij aan het licht gebracht:/ de mensen zijn van zijn geslacht/ voorgoed met Hem verweven.
Prachtige mystiek. Dit zing ik uit volle borst mee. Mijn lied wilde ik even graag zingen. Zo werkt dat.
En ook zo kwam ik de wever van Vincent op het spoor.
Wever, en zingever. Vincent kon opvliegerig zijn, maar in dit beeld zocht hij rust en meditatie. De vrouw op de bleek; de wever in de discipline van zijn werk; de toren als ijkpunt in de verte. Ik maak me sterk, dat er in het weefgetouw boven een vingerwijzing of de hand Gods te zien is. Dat alles heeft Vincent in dit beeld verweven. Het uitzicht moet dat vanuit het washok/ atelier geweest zijn. Daar werkte geen wever, maar een kunstschilder en dominee in spe. Het is een zelfportret.
 Even een uitstapje naar een van de beroemdste zingevers/ kunstenaars van deze tijd: de Belg Jan Fabre. Zijn beeld (en zelfportret) “De Hemelmeter” stond onder meer boven op het Louvre, het MoMa, het Hermitage, het Kröller-Müller. Je ziet een mens met een ouderwetse wiskundelineaal in de handen. Hij denkt de hemel te meten. De gestalte is helemaal in zilver gegoten, en ook het feit dat hij op een voetstuk is geplaatst (een keukentrappetje) getuigt van zowel mededogen als bewondering. Het is een zingever, zoals iedere priester, dominee, dichter en kunstenaar is; iedereen die meent zin in woorden te vinden of een verhaal vermoed achter de regels. Iemand als Vincent die hoopt het patroon te ontdekken en zichtbaar te maken. Dreamweaver, zingever. Even aanmatigend als menselijk, zowel kwetsbaar als ijzersterk.

Toen ik verder op Vincent pastorietuin zocht vond ik nog een ander schilderij. Hierop zie je een vrouw schuin de tuin oversteken. Het verhaal gaat dat de vrouw Vincent voor dit doek betalen wilde, maar dat Vincent het liever aan haar cadeau gaf; het zou een van de enige doeken zijn geweest die hij in zijn korte leven verkocht zou hebben. Hoe dan ook, het doek is verworven door het Groninger museum. Verleden jaar werd het uitgeleend aan het Singer in Laren, waar het op 30 maart gestolen is. Er speelt een aantal rechtszaken. Men vermoedt dat het doek als wisselgeld voor strafvermindering gebruikt wordt. Geschatte waarde loopt in de tientallen miljoenen. De jongedame moest eens weten!
Hier kwam ik achter toen ik de kaart al had laten maken (ik noem het een “credocard”). Het is in Nederland mogelijk om zelf postzegels te ontwerpen, dus wilde ik weten of dat ook in Duitsland mogelijk is. Ja, dus. Maar Deutsche Post raadde mij aan om eerst het copyright uit te zoeken.
Zo kwam ik bij het Groninger museum terecht; zo hoorde ik van de diefstal. Bijzonder toeval is dat ik eerder een filmpje gemaakt had van de gestolen Rembrandt; tegenwoordig zelfs als documentaire op Netflix (“The biggest Heist in Art History”; niet mijn product helaas, dat kun je vinden via het plaatje; toch zouden musea link moeten uitkijken naar mijn bezoek).

“De schaakmeester zwijgt”, leerde Rumi. Toch duikt er soms, en als je je ervoor openstelt: vaak een glimp op van een mogelijke samenhang. Maak er liever geen system van. Dan lijk je op het kind dat bij verstoppertje “12345678910 HONDERD! IK KOM!” Voor het gemak sla je de negentig over nietwaar, anders vind je je vriendjes nooit op tijd terug. Na 10 komt 11, het smaakt naar meer, je krijgt de smaak als zingever te pakken, hebt soms het gevoel op de goede weg te zijn –
Zoals ik nu, dit schrijvende in de trein van München naar Frankfurt naar de volgende musea. Het landschap vliegt voorbij. Soms stopt de trein; zoals nu in Ulm. Het is wonderlijk, dit alles.

 

(Ivo als zwever) 

 

Zoals in het gezamenlijke programmaboekje “Ontvouwen” te lezen is, begeleid ik op dinsdagen een bijbelgroep over het evangelie van Johannes. We begonnen met zijn eerste hoofdstuk; we kwamen niet verder dan de eerste regels. Daar heb je meteen je handen en hart aan vol, omdat het zo gelaagd is: het roept grote vragen op, ook aan jou persoonlijk.

Dus probeer ik de oplichtende woorden uit dit evangelie te verwerken in de adventstijd en de komende kerst.

De Kerstavondviering krijgt de titel: “Zicht op Licht”. Dat begin van Johannes: je raakt er nooit ofte nimmer over uitgepreekt; niemand, never nooit niet.

Die ene zin: “Het licht schijnt in de duisternis – maar het duister heeft het niet gegrepen”.

Het is de zin der zinnen. 

Een andere terechte vertaling: “En het donker heeft het licht niet kunnen doven”. Je mag ook vertalen: “Het duister heeft het niet kunnen (be)vatten. Weer andere vertalingen (we nemen allemaal Bijbels mee) lezen: “Begrepen”. De mooiste misschien (Statenvertaling): “Het donker heeft het licht niet overmocht”. Dit zeldzame woord is een import uit het verhaal waarin Jakob het, bij het krieken van de dag, van de engel wint, en hij van Jacob ( = pootjeslichter) de naam Israël (“God’s strijder”) ontvangt, bij het dagen van het Licht.

Hoe dan ook: vertalen doet het origineel tekort, en dat geldt al helemaal bij vertaling van poëzie.

Het licht blijkt van een andere dimensie en met woorden uit het duister valt het licht niet uit te leggen. Johannes blijft met omtrekkende bewegingen proberen te verhelderen wat wonder hem is overkomen. Waarom dat vrijwel niet over te brengen is aan medemensen die aan het donker, aan de zwaartekracht en zwarte kracht gewend - zelfs gehecht zijn geraakt. Het licht: we willen er niet aan. Het voelt bij voorbaar onveilig. We houden het liever onder onze korenmaat (= emmer).

Daniël Berrigan noemde deze menselijke neiging het Licht niet te willen doven: “De schreeuw om gelijke ellende”.

 

Johannes beweert op zijn tachtigste, na zestig jaar geloofservaring en loutering, als iedereen gestorven of vermoord en hij zelf verbannen is: Dat het Licht in der daad anders, en sterker is - dan alle duisternis bij elkaar. Het Licht is van een andere dimensie. 

Je kunt denken aan de godslamp in de katholieke kerken. Als alles duister is: wat zie je? Het uitsluitende donker, of het ene, kwetsbare lichtje? Wat is sterker in mijn leven, of: waar kies ik voor?

Johannes geloofde dat de Liefde van God alles Licht en lichter maken wil. 

Die Johannes toch! Zoveel donkerte, zoveel duisternis ervaren, en dan toch nog altijd kiezen voor dat Licht dat hij eens, zestig jaar geleden, hij was een jaar of achttien, meemaakte.

Ik vind het een godswonder, dat deze Joodse visserman een Grieks leerde schrijven waar alle taalgeleerden zich over blijven verbazen; dat deze Johannes een boodschap heeft willen doorgeven, een evangelie (= blij nieuws) dwars tegen alle meegemaakte ellende in. Wat een reus.

Wat zou ik dan nog twijfelen, denk ik wel eens. Want dat doe ik terdege. Vandaag is het weer grijs. Het regent, is waterkoud, de hemel is onzichtbaar. Ik ben halverwege in Geert Maks (vaak bittere) pil “Grote verwachtingen”. Bootvluchtelingen, de graaiers bij de banken, de nationalisten, de verongelijkten aan de macht. Ik sla mijn krant open en lees dat tolerantie zijn langste tijd heeft gehad en ik raak bevangen door zwaartekracht en zwarte kracht.  Het donker kan zo maar naar binnen slaan, merk ik. Is het donker slechts de afwezigheid van het licht, of heeft de duisternis ook een eigen identiteit? Het lijkt er soms op dat een duivel inderdaad bestaat.

Ik hunker naar goed nieuws, naar evangelie.

 

Nederlandse vrijmetselaren leggen in open loge het Eerste Grote Licht altijd open bij het begin van het evangelie van Johannes. Joden en Moslims laten de dag beginnen op de avond, in het duister (vrijdagavond is het Sabbatsavond en dan worden de kaarsen aangestoken).

Wat vind jij? Geloven we daadwerkelijk dat lachen en licht het laatste woord hebben?

Wat trekt per slot van rekening aan het langste eind? Licht, of het donker? Het leven, of de dood?

 

Dit schrijf ik in deze waterkoude adventsperiode 2019. We steken in onze kerkjes en kerken steeds meer licht aan, naarmate het donker vordert. Dat - is een geloofsdaad. Zoveel geloof heb ik niet altijd. Ik ben dan ook dankbaar lid van verenigingen (kerken) die dit heilige spel traditiegetrouw spelen.

In 1980 las ik, terwijl schoonmakers die graffiti al aan het wegpoetsen waren, op de Berlijnse muur: “Liebe ohne Macht ist stärker als Macht ohne Liebe”.

Ik wil dat nooit vergeten; dat liefde zonder macht sterker is dan macht zonder liefde.

 

“Licht!” is het allereerste woord dat God roept, spreekt, preekt: juist, als alles duister is. Johannes schreef zijn eerste hoofdstuk met Genesis in zijn hart. “Genesis”, hoor ik mezelf zeggen: “Genees es”.

 

"Laat mij mijn licht geven”, zegt de ster,

“in het midden latend 

 of het nu helpt

 de duisternis te verdrijven".  

(Tagore)

kriklogo

 

Ds. Ivo de Jong
Pastoriedijk 198 
3195 HK Pernis

telefoon: 010-8415105
mobiel: 06-53 455 966
Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.
Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.